Sneeuwdek
Niet alle sneeuw die in ons land valt blijft liggen
In Nederland valt sneeuw vaak bij het binnendringen van zachtere lucht, zodat ze niet lang blijft liggen. Wanneer de sneeuw blijft liggen spreken we van een sneeuwdek. Officieel is er sprake van een sneeuwdekdag wanneer minimaal de helft van de omgeving van de waarneemplaats bedekt is met minimaal 1 cm sneeuw. Op VWK stations en enkele KNMI stations wordt dit om 7 uur ’s-ochtends en ’s-avonds gemeten, (wintertijd, tijdens de zomertijd om 8 uur)
Op KNMI-regenstations wordt om 9 uur ’s-ochtends gemeten. Een representatieve sneeuwdekdag is een dag waarop gedurende tenminste 3 uur achtereen sneeuw ligt. Het aantal dagen met een sneeuwdek varieert sterk van jaar tot jaar.
Zo komen er jaren voor met geen of maar een enkele sneeuwdekdag, maar er zijn ook jaren dat er wel 50 of meer dagen met sneeuwdek voor kunnen komen. Dit soort jaren zijn echter zeldzaam, in het midden van Nederland komt dat maar eens in de 25 jaar voor. Klik op het kaartje voor een vergroting.
Het voorkomen van het sneeuwdek
Het gemiddelde aantal dagen met sneeuwdek varieert in ons land van minder dan 15 in het zuidwesten tot meer dan 25 in het noordoosten en het Limburgse heuvelland. (kaart, copyright KNMI)
De eerste dag in de herfst waarop ooit in Nederland een sneeuwdek is waargenomen, was 13 oktober 1975. De laatste dag varieert van plaats tot plaats, maar ligt meestal in de eerste 10 dagen van mei.
(copyright KNMI)
Klik op het kaartje.
Waar en bij welke omstandigheden blijft sneeuw goed liggen?
- In bosgebieden en tuinen: De sneeuw ligt daar beschut tegen de zonnestraling en tussen de begroeiing kan zich vaak een koude luchtlaag handhaven.
- Op zandgrond: Deze isoleert goed en smeltwater zakt snel weg.
- Op het gras: Dit isoleert ook goed, maar als er weinig sneeuw ligt, smelt ze juist sneller op gras omdat de uitstekende grassprieten de zonnewarmte opvangen en de sneeuw eromheen doen smelten.
- Op het ijs. Schaatsers vinden dit minder prettig.
- Op straten en in steden smelt sneeuw snel weg, vaak ook wanneer het vriest. Er wordt vaak zout gestrooid en het donkere oppervlak neemt veel zonnewarmte op. Steden zijn meestal warmer dan de omgeving. - Wanneer het weinig waait kan zich een mooie sneeuwlaag vormen. Bij veel wind waait de sneeuw op tot sneeuwduinen. Op andere plaatsen blijft dan weinig liggen. - Bij droog weer en lage zonnestand kan een sneeuwlaag zich ook bij een temperatuur boven nul handhaven. Het verdampen van de sneeuwlaag onttrekt warmte aan de sneeuw.
Waar valt veel sneeuw?
- In de heuvels neemt het gemiddeld aantal dagen per jaar met sneeuwdek vanaf 200 m hoogte toe met 11 dagen per 100 meter stijging.
- In Engeland valt relatief meer sneeuw dan bij ons: Bij koude oostelijke stromingen ontstaan boven het warme Noordzeewater sneeuwbuien, bij ons is het dan droog.
- Op sommige berghellingen in de Alpen valt wel 6 meter per jaar. In de Rocky Mountains (VS) is een plaats waar gemiddeld 11 meter per jaar valt.
- In ons land maken de Waddeneilanden, de heuvels in Zuid-Limburg en de kuststrook de meeste kans op tenminste 50 cm sneeuwdek.
- Zoveel sneeuw is echter in ons land uiterst zeldzaam, hooguit 1 keer in de 50 jaar komt het voor.
Enkele historische wetenswaardigheden
- Eind januari 1942 lag er in midden Nederland plaatselijk meer dan 50 cm sneeuw. Kort daarvoor waren een aantal sneeuwstoringen precies over ons land getrokken.
- In de strenge winter van 1962-1963 was er een aaneengesloten periode met een sneeuwdek van de Kerstdagen tot begin maart.
- In januari en februari 1979 zorgden enkele sneeuwstormen ervoor dat in sommige delen van ons land het openbare leven meerdere dagen geheel tot stilstand kwam.
- In januari 1985 viel op de Waddeneilanden circa 1 m sneeuw.
- De jaren ’90 van de vorige eeuw waren bijzonder arm aan sneeuw. Alleen in 1991 en 1999 was er in een groot deel van ons land een periode met een flink sneeuwdek.
- Begin maart 2005 lag er in Friesland, Drenthe en Groningen plaatselijk 40 tot 50 centimeter sneeuw.
Het meten van sneeuwdek
- Op een vlakke ondergrond: Tegels, kortgemaaid of platgelopen gras.
- Met een gewone meetlat. Wel moet de schaalverdeling aan het uiteinde beginnen!
- Meet altijd op meerde plaatsen, maar wel altijd ongeveer op dezelfde plaatsen.
- Neem sterk afwijkende waarnemingen niet mee in het bepalen van het gemiddelde.
- Wanneer het flink heeft gewaaid tijdens het sneeuwen is het moeilijk om een representatieve plek te vinden.
- Sneeuwduinen dien je dan apart te meten.
- Ook als het niet gesneeuwd heeft moet je de volgende dag weer meten, het sneeuwdek kan verdampen of afsmelten.
- Wanneer er al sneeuw ligt, meet dan de versgevallen sneeuw apart op een plek waar geen sneeuw (meer) lag. Maak desnoods van tevoren een geschikt plekje sneeuwvrij.
- De totale sneeuwhoogte meet je op de gebruikelijke plaatsen.
Relevante links:
Algemene informatie over sneeuw
Sneeuwstorm
Winterse buien
Auteur: Adrie Huiskamp